Twee maanden inwonen bij een Ladakhi gezin…

Augustus-september 1999

Twee maanden helpen oogsten in Ladakh

In 1999-2000 nam ik tussen twee jobs door een sabbatical van een half jaar om naar India te gaan. De eerst twee maanden verbleef ik in een Himalayadorpje in Ladakh om een Boeddhistische gezin te helpen bij het binnenhalen van de oogst. Dit was in het kader van een project gecoördineerd door het ‘Centre for Ecological Development and Culture’ in Leh, de hoofdstad van Ladakh. (momenteel Ladakh Ecological and Environmental Development Group – LEDeG)

Naar LEDeG website

Een jaar eerder kwam ik met die organisatie van de Noorse Helena Norberg-Hodge in contact tijdens een Himalaya trekking. Ze ijvert voor het behoud van de lokale cultuur en de onafhankelijkheid en zelfredzaamheid van Himalaya bewoners. Er lagen toen immers al multinationals op de loer om de akkers van kleine boertjes op te kopen om bv. exclusieve hooggebergtebloemen of andere gewassen te telen. Dit zou tot gevolg hebben dat de boertjes loonarbeiders werden, afhankelijk van de goodwill van internationale werkgevers. En dat hun voedsel, waarin ze tot dusver met uitzondering van rijst volledig zelfvoorzienend waren, zou moeten ingevoerd worden.

Het landelijke leven is zwaar in het hooggebergte

Image
Jonge monniken in hun gonpa (klooster)

Kleine lokale Himalayagemeenschappen hadden het moeilijk omdat de jongeren wegtrokken uit de bergdorpjes en hun geluk gingen beproeven in lagergelegen steden zoals Manali of Srinagar. In Ladakh, dat zich boven de 3000-meter hoogtegrens situeert, is de zaai-, groei-en oogstcyclus heel kort wegens de lange en barre winters. In april worden de gewassen gezaaid en vanaf augustus heeft men slechts iets meer dan een maand tijd om alles te oogsten. Vanaf oktober begint het ’s nachts al terug stevig te vriezen. Bovendien deed men het oogsten toen nog manueel en met uiterst bescheiden gereedschappen.

 

Image
Het karnen van de melk
Het karnen van de melk

Mijn taken bestonden in het karnen van melk tot yoghurt en boter. Over andere dag had mijn gezin een vijftal liter melk van twee kleine koetjes. Nog voor zonsopgang moest ik die melk karnen. Dat gebeurde met een grote houten schroef die onderaan een paaltje bevestigd was. De schroef hing in de melk terwijl het paaltje met twee lussen verticaal tegen een steunpaal van de woning werd bevestigd. Een stevig touw zat enkele slagen rond het schroefpaaltje gewikkeld, met links en rechts twee handvatten die ik gedurende ongeveer een uur over en weer moest trekken om de schroef in de melk beurtelings links en rechts te laten draaien.

Toen die klus geklaard was stond de zon al boven de bergtoppen en trokken we na een kop thee naar het veld om gerst te maaien. Om geen halmen te laten verloren gaan gebruikten we een handsikkeltje en sneden de halmen zo dicht mogelijk tegen de aarde af. Dat wil zeggen, heel de dag werken op de knieën of diep gehurkt.

Image
Het vertrappelen van de halmen
Het stuk hakselen van de halmen

Na de arbeid, zo tegen zonsondergang, had ik even tijd om te ontspannen of me te gaan wassen in de rivier. Mijn laatste taak van de dag was de vaat doen. Lopend water is er niet in de woningen: afwaswater ging ik uit het dichtstbijzijnde irrigatiekanaaltje scheppen. Voor drinkwater moesten we met een zware tank naar een bronnetje zo’n 400 meter verderop.

Na een drietal weken maaien en de gerst op mijten stapelen begon het dorsproces. Dit gebeurde in drie stappen:

  1. De halmen werden in een cirkel rond een verticale paal gelegd. Aan die paal werden de twee koetjes en een dzo (kruising tussen koe en yak) van mijn familie en twee geleende dzo’s en een koe van buren met de hoofden aan elkaar vastgemaakt en naast elkaar op de straal van de cirkel gepositioneerd. Gedurende een klein uur moesten ze rondjes over de halmen stappen en ze met hun hoeven stuk hakselen. Achter de runderen liep een drijver om hen in gang te houden en eventuele uitwerpselen meteen op te rapen, zodat de halmen niet te veel besmeurd geraakten met koeiendrek.
  2. Na het hakselen werden de halmen op één helft van de cirkel geveegd, de helft die naar de wind gericht was. Twee aan twee stonden we tegenover elkaar met de halmen tussen ons in. Met rieken zwierden we de halmen de lucht in. De lichtere strootjes waaiden met de wind naar de lege helft van de cirkel, de zwaardere gerstkorrels vielen recht naar beneden. Dit hielden we vol tot alle halmen aan een kant van de cirkel lagen en de gerstkorreltjes op de andere kant. Afhankelijk van de windsterkte duurde dit proces anderhalf tot twee uur. Wanneer er (uitzonderlijk) eens te weinig wind was, konden we helaas niet verder werken.
  3. Daarna werden de korrels zorgvuldig gezeefd om steentjes, zandklompjes en de laatste halmrestjes te verwijderen.

Gans dit proces duurde, afhankelijk van de wind, tweeënhalf tot drie uur en leverde een half zakje gerst op (10-15 tal kilogram).

Hier leer je 'afvalloos' leven!

Ook merkwaardig voor een verwende Westerling is dat men in Ladakh helemaal niets laat verloren gaan:

  • Het afwaswater werd over het eten van de koeien gegoten omdat er nog etensresten konden inzitten.
  • Wanneer de koeien buiten op de graslanden stonden, werden hun vlaaien verzameld en in grote ronde plakken gekneed die men te drogen legde op muurtjes. Later werden ze als brandstof gebruikt om chapati’s (ronde pannenkoekbroodjes) op de bereiden.
  • Menselijke uitwerpselen werden aangewend voor bemesting van het moestuintje. Toiletten kent me niet in een typisch Ladakhi huis: in een kamertje op de eerste verdieping (het woongedeelte, de stallingen bevinden zich op het gelijkvloers) zit een groot gat in de vloer waardoor men zich ontlast. Daarnaast ligt een berg zand om na de ontlasting een schep naar beneden te kieperen en aldus de berg drek voldoende ‘droog’ te houden. Een stapeltje papier doet dienst als WC papier. Toen ik er was waren dat bladen van oude schoolschriftjes van de ondertussen volwassen zonen. Niet bepaald aarsvriendelijk papier… De gebruikte bladen mochten ook door het gat naar beneden.

Simpel geluk

Hoewel dit geen leefsituatie was die volgens Westerse normen als idyllisch of aangenaam kan gekwalificeerd worden, beleefde ik toen toch de gelukkigste en onbekommerdste periode van mijn leven. De dagen waren duidelijk gestructureerd volgens het ritme van de natuur en dag en nacht. We werkten zeven op zeven door en het werk op het land was zwaar, maar het werd erg gewaardeerd. ‘s Avonds na het eten en de vaat kon ik genieten van een weldadige rust, met op de achtergrond het geprevel van de mantra's lezende ‘memele’, de inwonende grootvader die amchi (Tibetaans geneesheer) was en in het dorp hoog in aanzien stond.

De fysieke arbeid vergde concentratie en was erg repetitief, waardoor mijn gedachten niet de kans kregen om alle richtingen uit te schieten. Er was ook niet veel om aan te denken of over te piekeren. De vriendelijkheid, rust, gelatenheid en opgewektheid waarmee de Ladakhi’s doorheen hun zware bestaan wandelen trof me ook erg diep. Het is een cultuur die me erg aansprak en een levenswijze die ik enorm waardeer.

Alle foto's in één oogopslag